De vijf paviljoens kregen de vorm van toevallig in een vreemde omgeving gestrande treinwagons, waarmee ze direct leesbaar werden als metaforen van dat wat voorbij gaat. In Kassel werden ze gegroepeerd op een denkbeeldige as in het parklandschap. Met glas aan de ene kant en een gesloten wand aan de andere, lieten ze niet alleen de natuur binnen, maar gaven ze de tentoongestelde kunstwerken de kans daarmee hun specifieke dialoog aan te gaan. De Paviljoens hebben bouwkundig een eenvoudige structuur. Elke eenheid bestaat uit stalen bogen die de ruimten in traveeën verdelen. De architecten hebben met dit project een balans gevonden tussen de dienende en de sturende rol van tentoonstellingsarchitectuur. Nadat de wagons een plek in Almere hadden gevonden als huisvesting voor de nog zwervende museale functie, lieten de vele daar werkende kunstenaars zien hoe ze met het gebouw communiceerden. De sterke verbeeldingen, die in dialoog met de architectuur ontstonden, hebben geschiedenis gemaakt. De situering van de individuele wagons is losser en meer ruimtelijk dan in Kassel. De plaatsing gaat niet meer uit van de structuur van de omgeving maar geeft daar zelf vorm aan. De in Almere aangebrachte kunstmatige glooiingen voor de ingang zijn bedoeld om een inbedding te suggereren. Onder het complex biedt de zanderige bodem ruimte aan tijdelijke kunstprojecten. De architectuur van de Paviljoens inspireerde veel kunstenaars. Vanaf 2014 is het lot van dit gebouw onzeker.